Infiniti Q30 (H15) Instructieboekje (2016-2019): Werking van de dodehoekassistent

1. Zij-indicator
2. Bedieningen op het stuurwiel
3. Voertuiginformatiedisplay
1. MENU-balk

De dodehoekassistent werkt bij snelheden boven ongeveer 30 km/u (20 MPH). Als de dodehoekassistent wordt aangezet, gaat de zij-indicator in het geel branden totdat een snelheid van 30 km/u (20 MPH) wordt bereikt. Bij snelheden boven 30 km/u (20 MPH) gaat de zij-indicator uit en is de dodehoekassistent in werking.

Afbeelding 1

Afbeelding 1: Alsde radarsensoren een voertuig waarnemen in het detectiegebied, gaat het controlelampje voor de dodehoekassistent 1 inde buitenspiegels branden.

Afbeelding 2

Afbeelding 2: Als de richtingaanwijzer vervolgens geactiveerd wordt, zal het systeem (tweemaal) een geluidssignaal geven en gaat het controlelampje dodehoekassistent knipperen. Het controlelampje voor de dodehoekassistent blijft knipperen totdat de waargenomen voertuigen het detectiegebied hebben verlaten.

OPMERKING

• De controlelampjes voor de dodehoekassistent gaan gedurende enkele seconden branden wanneer de contactschakelaar op ON wordt gezet.
• De helderheid van de controlelampjes voor de dodehoekassistent wordt automatisch aangepast naargelang de lichtomstandigheden van de omgeving.
• Als een voertuig het detectiegebied binnenkomt nadat de bestuurder de richtingaanwijzer heeft aangezet, zal alleen het controlelampje voor de dodehoekassistent knipperen en geen geluidssignaal klinken. (Zie "Beperkingen van de dodehoekassistent" verderop in dit hoofdstuk.)

Een geluidssignaal klinkt als de radarsensoren reeds voertuigen hebben opgemerkt op het moment dat de bestuurder de richtingaanwijzer bedient.

WAARSCHUWING

• Gebruik de dodehoekassistent niet wanneerumet een aanhangwagen rijdt aangezien het systeem mogelijk niet goed zou werken.
• Te veel lawaai (zoals het volume van het audiosysteem of een open raampje) kan het geluidssignaal overstemmen, waardoor hetmogelijk niet gehoord wordt.
• De radarsensoren kunnen mogelijk de volgende voorwerpen niet waarnemen en de dodehoekassistent niet inschakelen bij:

• Voetgangers, fietsen, dieren
• Verschillende soorten voertuigen, zoals motors
• Tegenliggers
• Voertuigen die in het detectiegebied blijven wanneer u optrekt vanuit stilstand. (Zie "Beperkingen van de dodehoekassistent" verderop in dit hoofdstuk)
• Een voertuig dat een aangrenzende rijstrookbinnenrijdt met een snelheid die ongeveer gelijk is aan die van uw auto. (Zie "Beperkingen van de dodehoekassistent" verderop in dit hoofdstuk)
• Een voertuig dat snel van achteren nadert. (Zie "Beperkingen van de dodehoekassistent" verderop in dit hoofdstuk)
• Een voertuig welke u snel voorbijrijdt. (Zie "Beperkingen van de dodehoekassistent" verderop in dit hoofdstuk)

• Slecht weer of opspattend water kunnen het moeilijk maken voor de radarsensoren om andere voertuigen waar te nemen.
• Het detectiegebied van de radarsensoren is gebaseerd op de standaardbreedte van rijstroken.Wanneer u op een bredere rijstrook rijdt, merken de radarsensoren voertuigen in de aangrenzende rijstrook wellicht niet op. Wanneer u op een smallere rijstrook rijdt, merken de radarsensoren wellicht voertuigen die twee rijstroken verderop rijden wel op.
• De radarsensoren zijn ontworpen om de meeste stilstaandeobjecten te negeren,maar objecten zoals vangrails, muren, gebladerte en geparkeerde auto’s kunnen nu en dan wel opgemerkt worden. Dit is een normale bedrijfsconditie.